• Strengere regels voor het fokken van kortsnuiten
  • Strengere regels voor het fokken van kortsnuiten

Strengere regels voor het fokken van kortsnuiten

Leestijd
4 minuten
Tot nu toe gelezen

Strengere regels voor het fokken van kortsnuiten

ma, 03/18/2019 - 18:09

Het zat er al even aan te komen, maar de kogel lijkt nu dan toch door de kerk: er komen strengere regels voor het fokken van honden. De aangescherpte regels hebben vooral betrekking op brachycephalen, oftewel kortsnuiten.

De wijziging is vooral een toevoeging van de al bestaande wetgeving. Al in juni 2014 ging het nieuwe Besluit Houders van Dieren in werking, waarin staat dat moet worden voorkomen dat er ernstige erfelijke afwijkingen worden doorgegeven aan de nakomelingen. De groep brachycephale honden is hierin een belangrijke doelgroep: een deel van de brachycephale honden heeft moeite met de ademhaling vanwege een te korte snuit, neusgaten die niet wijd genoeg zijn of een te lang zacht gehemelte dat de luchtpijp deels afsluit. Andere problemen die kunnen voorkomen bij deze ronde schedelvorm zijn oogproblemen als gevolg van uitpuilende ogen en neurologische problemen wanneer de schedelvorm de hersenen aantast.

Bovengenoemde voorbeelden zijn al jarenlang een doorn in het oog van veel partijen: niet alleen de politiek en dierenwelzijnsorganisaties, maar ook de rashondensector zelf pleit al langere tijd voor verbetering. Een nadeel van de in 2014 ingevoerde wet is dat dit punt in de praktijk moeilijk te toetsen is. Om hier zorgvuldig, goede criteria voor op te stellen is de hulp ingeroepen van het Departement Dier in Wetenschap en Maatschappij, Expertisecentrum Genetica Gezelschapsdieren van de Faculteit Utrecht. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vroeg beide partijen om zich te buigen over een correcte beoordeling van kortsnuitige honden. In januari van dit jaar kwam dit rapport uit, met daarin uitgebreid beschreven welke uiterlijke kenmerken tot problemen leiden. Minister Carola Schouten besloot onlangs dat de hierin benoemde criteria door de NVWA en LID gebruikt kunnen worden om de wet te handhaven.

Criteria

Het expertisecentrum beschrijft in het rapport uitgebreid welke mogelijke problemen er ontstaan bij brachycephale honden en hoe deze uiterlijke kenmerken zich hebben kunnen ontwikkelen in de afgelopen decennia. Voorgaande onderzoeken worden als basis gebruikt voor het vaststellen van criteria waar honden op getoetst kunnen worden. De criteria zijn direct meetbaar en in verband gebracht met ernstige medische afwijkingen zoals BOS (Brachycephalic Ocular Syndrome) en BOAS (Brachycephalic Obstructive Airway Syndrome). Zo wordt voor BOAS de neuslengte (van neusspiegel tot stop) in vergelijking met de schedellengte (van stop tot jachtknobbel) genomen als criterium. De relatieve neusverkorting wordt gemeten door de neuslengte te delen door de schedellengte, welke als goede graadmeter wordt gezien voor de ernst van BOAS in een hond. Aanvullend daarop wordt ook de breedte van de neusgaten gemeten ten opzichte van het kraakbeen. Eventuele vernauwing van de neusgaten wordt in vier gradaties ingedeeld volgens de “Liu-bepaling”, waarbij sprake kan zijn van ernstige, matige of lichte stenose, of in het beste geval een normaal, open neusgat. Maar niet alleen het hoofd komt aan bod. Ook andere lichaamsproporties die in eerder onderzoek zijn gelinkt aan BOAS worden als criteria gebruikt. Zo wordt de relatieve nekdikte (omtrek van de nek gedeeld door de omtrek van de borstkas) berekend. De nek wordt hiervoor gemeten tussen de achterhoofdbeentjes en het punt tussen de craniale hoeken van de schouderbladen. De borstkas wordt gemeten op het diepste punt van de borstholte. Ook de lichamelijke conditie van de hond kan worden meegenomen in de metingen, omdat aangetoond is dat overgewicht het risico op gezondheidsproblemen zoals BOAS kan vergroten. Het expertisecentrum benoemt hiervoor het schaalmodel dat wordt gebruikt door de WSAVA, World Small Animal Veterinary Association.

Andere uiterlijke kenmerken die worden gemeten in de criteria zijn de aanwezigheid van een neusplooi op de voorsnuit (zichtbaar zonder manipulatie van de huid), de zichtbaarheid van oogwit als een hond recht naar voren kijkt, de relatieve oogspleetlengte (in verhouding tot de schedellengte) die kunnen duiden op een hoger risico op oogaandoeningen en verwondingen omdat de ogen uitpuilen. Honden kunnen ook worden onderworpen aan een looptest, waarbij ze 6 minuten lopen op een tempo van ongeveer 5 kilometer per uur. Voor aanvang van de looptest wordt de bloeddruk en hartslag van de hond getest, net als na de zes minuten lopen. De achterliggende gedachte is dat deze opdracht voor een gezonde hond probleemloos uit te voeren moet zijn.

Een andere test die ingezet kan worden is de 1000-meter looptest. Hierbij loopt de hond deze afstand binnen 12 minuten en wordt vervolgens bekeken hoe snel hij is hersteld van deze inspanning. De hartslag en temperatuur van de hond worden daarom 5, 10 en 15 minuten na de conditietest opgemeten, waarbij de hond is geslaagd als hij binnen deze tijd na de test weer op normale waardes zit. Tijdens de test wordt ook gelet op ademhalingsgeluiden. Deze looptesten worden al langer ingezet door twee Engelse Bulldogverenigingen in een convenant met de Raad van Beheer.


Stoplichtmodel

Bovengenoemde meetmethoden en onderzoeken zijn door het departement en expertisecentrum voorgelegd aan een aantal (medisch) specialisten en deskundigen. Zij vormden een adviesgroep als het gaat over de haalbaarheid van deze criteria in de praktijk. Een feit is dat in sommige populaties vrijwel geen enkel exemplaar aan de nieuwe criteria zou voldoen. Daarom werd door een groot deel van de adviesgroep gepleit voor een zogenaamd stoplichtmodel. In twee of drie generaties kunnen fokkers hun huidige populatie selecteren op minder extreme eigenschappen zodat ze in de toekomst aan de criteria voldoen. In een overgangsfase wordt dan gewerkt aan haalbare stappen: allereerst worden de meest extreme uiterlijke kenmerken aangepakt, gevolgd door de minder extreme kenmerken waarna uiteindelijk het ideaalbeeld bereikt kan worden. Dit betekent dat er voor een duur van bijvoorbeeld twee generaties een gedoogbeleid kan worden ingezet voor een aantal minder extreme kenmerken zodat rashondenpopulaties niet een groot deel van hun fokdieren hoeven uit te sluiten. Fokkers krijgen de tijd om te fokken richting een gezonder type, maar als dit niet gebeurt wordt er wel gesproken over een verplicht fokprogramma. Hiervoor wordt ook outcross met andere rassen als optie benoemd.

Het is de bedoeling dat de metingen die door inspecteurs worden uitgevoerd terug te vinden zijn in een centrale registratie. Op basis van deze gegevens kan de snelheid van het stoplichtmodel worden bepaald doordat er goed bij te houden is hoe snel een populatie ontwikkelt naar de minder extreme kenmerken. Voor alle bovengenoemde metingen zijn normen vastgesteld die zijn ingedeeld volgens het stoplichtmodel in het rood (extreem), oranje (minder extreem) en groen (ideaalbeeld). Het uitgangspunt is dat wanneer een hond niet aan de dan geldende norm voldoet, er niet mee gefokt mag worden. Dit geldt overigens niet alleen voor rashonden maar voor alle (brachycephale) honden in Nederland. Wie besluit toch met zo’n hond te fokken is in overtreding.

Selectie

Minister Schouten noemt het rapport niet alleen als leidraad voor handhaving van de wet, maar vindt het ook een waardevol hulpmiddel voor fokkers en dierenartsen om te selecteren op gezondere dieren.  Ze adviseert tevens de Raad van Beheer om het rapport in acht te nemen bij de vervolgstappen van het plan Fairfok.

 

bron

Rapport Ministerie kortsnuithonden

Brief minister

dossier