Hoe betrouwbaar zijn DNA-testen?
Er was eens een hond die heel liefhebbende bazen had. Die hond werd toen ze 13 was een tikje incontinent. De bazen bestelden een test bij een laboratorium. Daaruit bleek dat de hond een mutatie droeg die verwant is aan de humane mutatie ALS, een ziekte die we bij mensen kennen als een progressieve spierziekte.
Onderzoeken tonen aan van de 100 positief geteste honden er slechts een symptomen ontwikkelt van deze bij honden uitermate zeldzame ziekte.
Bij de hond in kwestie waren de klachten zeer waarschijnlijk te wijten aan rugproblemen die met haar leeftijd te maken hadden. Maar de eigenaren wisten door deze uitslag zeker dat hun hond deze ziekte had en lieten haar inslapen.
Was dat terecht? Nee, zeer waarschijnlijk niet. Maar het is wel waarschijnlijk dat dit heel vaak voorkomt. Genetische testen voor huisdieren, er komen er dagelijks bij. Honderdduizenden dieren worden getest door hun baasjes, die dat doen uit liefde en zorg voor hun huisdier.
Maar veel van deze testen zijn rasspecifiek en worden niettemin voor alle rassen aangeboden. Veel van deze testen zijn gebaseerd op kleine studies met weinig numeriek bewijs, en de nauwkeurigheid is vaak niet gevalideerd. Ook de zekerheid dat de testen voor alle hondenrassen gelden is niet gevalideerd.
Veel dierenartsen weten onvoldoende over dit soort testen en kunnen daarom bezorgde eigenaren niet goed adviseren. Dat is begrijpelijk; een dierenarts is geen geneticus. Maar het is daarom wél zorgelijk dat genetische testen zo’n enorme vlucht lijken te nemen.
Onvoldoende en misleidend
De informatie van veel testen is onvoldoende en vaak misleidend. Deze testen zullen daardoor vaak als fout worden gezien, terwijl dat niet het geval is: de testen deugen wel, maar de informatie die erbij hoort niet. Daardoor worden veel testen verkeerd geïnterpreteerd.
Het gevolg zou kunnen zijn dat mensen hun vertrouwen gaan verliezen in uitslagen van de testen, ook de testen die wél gevalideerd zijn.
Mensen geven steeds meer uit aan hun huisdieren. De toename van die uitgaven in het algemeen is 15% in de laatste vijf jaar. De uitgaven in die periode worden geschat op 109 miljard dollar. Wereldwijd zijn er tientallen laboratoria die testen op de markt brengen. Er zijn dierenartsen die dergelijke uitslagen gebruiken bij hun diagnose en fokkers gebruiken testen voor hun fokdieren.
Wat kwalijker is, is dat er tenminste één dierenartsketen in de US is, die testen voor alle honden standaard aanbeveelt om zo te komen tot “geïndividualiseerde gezondheidszorg”. De uitslagen worden ook gebruikt als leidraad voor gedragstraining.
Deze wildgroei verkoopt valse hoop, vinden Lisa Moses, Steve Niemi en Elinor Karlsson in een publicatie in International Journal of Science. Zij vragen om regulering, en doen dat om de volgende redenen:
Er is onvoldoende validatie
Zowel bij mensen als bij dieren is het ongelofelijk moeilijk genetische varianten voor het risico op ziekte in kaart te brengen. De meeste testen voor honden zijn gebaseerd op studies van mogelijke genen en niet op feitelijke bewijzen. In dit soort onderzoeken worden genen onderzocht op mutaties die overeenkomen met een verwacht overervingspatroon en pathogeen (ziekteverwekkend) zijn. Dat zijn dus geen bewijzen, maar waarschijnlijkheden.
Omdat dit geen zekerheid biedt moeten bij humane studies de resultaten getoetst worden en er moet meer bewijsmateriaal worden ingebracht.
In de diergeneeskunde is er geen eis voor herbeoordeling.
Veel van de ca 200 testen die worden aangeboden zijn op simpele studies gebaseerd die alleen gericht waren op een verwacht verervingspatroon. De eindresultaten zijn zelden openbaar. De studies werden vaak op zo’n kleine groep honden uitgevoerd dat we bijna kunnen spreken van anekdotisch bewijs. Statistisch betrouwbaar zijn deze resultaten daarom zelden.
De interpretatie is onnauwkeurig
Uit een recente analyse van humane testen bleek dat ongeveer 40% van de genetische variaties die in de resultaten terugkwamen, niet accuraat waren. Er werden ook varianten gemeld door laboratoria als “verhoogd risico”, terwijl die door andere laboratoria als goedaardig werden beschouwd.
En ook bleken niet alle laboratoria daadwerkelijk op de juiste mutatie te testen als er op een specifieke afwijking werd getest, waardoor er een afwijkend beeld ontstaat van de eventuele aanwezigheid van de betreffende afwijking.
In de testen die voor huisdieren beschikbaar zijn zien we exact dezelfde problemen. Een heel goed voorbeeld is de test op het ABCB1-gen, dat we beter kennen als de afwijking MDR-1. Voor deze afwijking, die we met name zien in Collies en Shelties maar ook in enkele andere rassen, bestaan drie mutaties die alle drie dezelfde medicijn-overgevoeligheid geven.
Het probleem hier is dat er over het algemeen getest wordt op slechts één van die drie mutaties. Zo kan het gebeuren dat een hond vrij lijkt te zijn van MDR-1 maar een van de andere mutaties heeft, en dus toch een medicijnovergevoeligheid heeft.
Belangenverstrengeling
Er is in behoorlijke mate sprake van belangenverstrengeling en dat is mogelijk doordat overheden geen regulerende werking hebben op dit vlak. Een database van een huisdierenziekteverzekering kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een ras te identificeren. De eigenaar van de database kan vervolgens de dierenkliniek (die mogelijk van dezelfde eigenaar is) melden dat een gentest voor een bepaalde ziekte gerechtvaardigd is. Ook als die test geen medische waarde heeft.
Als een hond van het betreffende ras positief test kan de dierenarts preventieve stappen aanbevelen. Aangepast voedsel bijvoorbeeld, wellicht gemaakt door… inderdaad. Een bedrijf van dezelfde eigenaar.
Ook preventieve screening door dezelfde dierenkliniek kan tot de maatregelen behoren, en dat is allemaal mogelijk, terwijl de afwijking wellicht nauwelijks tot geen risico geeft. Hoewel laboratoria allerlei ingewikkelde voorwaarden hanteren zijn ze vaak bepaald niet helder in wat ze testen. Ook niet over de exacte variant van die testen. De kans is levensgroot dat er door het gebrek aan regulering binnen afzienbare tijd een enorme stortvloed aan incorrecte informatie zal komen, met alle gevolgen van dien. Het is namelijk nauwelijks bekend welke testen er zijn.
En voor zover bekend hebben noch de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) noch het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) kwaliteitsnormen voorgesteld of hebben zij publieke inbreng gevraagd over de voor- en nadelen van de testen. De publicatie van Moses, Niemi en Karlsson vraagt dan ook dringend om:
- Normen voor het afnemen van de monsters, voor de opslag, de verzending en de wijze van analyseren.
- Richtlijnen die exact specificeren waaraan de normen dienen te voldoen.
- Delen van gegevens, zodat er wederzijds inzage mogelijk is en zodat er steekproeven genomen kunnen worden aangaande de resultaten. Uiteraard met anonimisering van de eigenaren en huisdieren zelf, maar met instandhouding van de rassen/soorten.
- Rekrutering van hulpmiddelen en expertise is een must voor de analyse en het beheer van de enorme hoeveelheid data. De huisdiergenetica s een enorme markt die een grote toekomst heeft, maar die wel een deskundig beheer vraagt.
- Adviseurs die de mensen die hun dieren laten testen zijn ook hard nodig: dierenartsen kunnen vaak domweg niet afdoende adviseren. Genetica is simpelweg niet hun vakgebied.
Tenslotte is er de ethische kant: moet het mogelijk zijn voor de laboratoria dat ze kunnen beschikken over de resultaten?
Dit is nu wel het geval, en die gegevens kunnen worden verkocht. Ook als dat anoniem is kan het belangenverstrengeling geven.
En anderzijds, een fokker die laat testen kan de resultaten geheim houden. Maar moet dat niet juist openbaar zijn? Het aantal mensen met een huisdier is enorm en wanneer het juist wordt aangepakt kunnen DNA-testen een prima methode zijn om in te zetten voor gezondheid.
Maar zonder regulering kan het publieke vertrouwen in de wetenschap wel eens danig worden aangetast.
bron