Experts: geen HR-rassen, wel HR-honden
Of een hond daadwerkelijk een hoogrisico-hond is, hangt van veel meer af dan van het ras alleen. “ Hond gerelateerde factoren waren van middelhoog belang in vergelijking met de overige factoren die het risico op een bijtincident beïnvloeden.” Concludeert onderzoeksbureau Davalon, dat in opdracht van de minister keek naar wat nu eigenlijk hoogrisico-honden zijn. Davalon kwam uit met een uitgebreid rapport waarin ook een aanzet wordt gegeven tot cursussen voor zowel gedragsdeskundigen en hondenprofessionals als opsporingsambtenaren zoals politieagenten.
Het expertpanel van Davalon komt dan tot de conclusie dat eigenaar-gerelateerde factoren (zaken als hoe heeft hij de hond opgevoed cq. Onder controle, hoe is de hond verzorgt etc.) en situatonele factoren (de situatie waarin een hond tot bijten overgaat) een grotere rol spelen dan “het middelgrote belang van hondgerelateerde factoren”, hondgerelateerde factoren zijn zaken als ras, genetische oorsprong etc. Letterlijk concluderen de experts “Eigenaar gerelateerde en situationele factoren werden gerangschikt als de belangrijkste factoren die het bijtrisico beïnvloeden, met relatieve scores die heel dicht bij elkaar liggen. De relatieve scores voor deze factoren geven aan dat de experts het belang als bijna identiek beschouwden en dus moeten worden gezien als een rangorde met een gezamenlijke gelijke eerste plaats.”
De hondgerelateerde factoren scoren ongeveer even hoog als de doelwit/slachtoffer-gerelateerde factoren (is er een hond of mens aangevallen, en andere factoren welke gebonden zijn aan het doelwit, dus ook het gedrag van het doelwit), en de omgevingsgerelateerde factoren (in wat voor omgeving groeit de hond op, wat zijn zijn leefomstandigheden. Het minst belangrijk zijn wettelijke factoren, die tellen amper mee.
Wat is dan belangrijk bij de hondgerelateerde factoren, oftewel, de specifieke kenmerken van de hond zelf. Dat is tenslotte de basis voor de nog altijd rondwarende lijst met Hoogrisico-honden. “De categorie hond gerelateerde factoren omvatte 290 afzonderlijke items die werden verdeeld in 25 groepen. Tijdens fase 2 van het Delphi proces selecteerden de experts uit de aangedragen risicofactoren alleen die individuele items waarvan ze overtuigd waren dat ze een sterk effect hadden op het vergroten van het bijtrisico (waarschijnlijkheid of ernst). Vervolgens werd hen gevraagd om het belang van het bijtrisico van elke groep items op een schaal van 1 tot 5 te beoordelen.”
Personality and temperament characteristics van de hond zijn daarbij de meest belangrijke factor in het ontstaan van bijtincidenten. De socialisatie van de hond, zijn gewoontes, komen op plek 2. Vervolgens de mate waarin de hond omgaat met anderen, de Social interaction characteristics, de eerdere ervaringen van de hond in vergelijkbare situaties als waarbij een bijtincident kan optreden en, op plek vijf, genetische karakteristieken (totaaloverzicht zie tabel)
Sommige kenmerken hebben meer betrekking op de waarschijnlijkheid van een beet (bijvoorbeeld persoonlijkheid en temperament karakteristieken), terwijl anderen sterker relateren aan de waarschijnlijkheid dat een beet ernstig is mocht een beet optreden (bijvoorbeeld fysieke grootte, bouw van de kaak en bijtkracht).
Het rapport merkt overigens wel op dat de karakteristieken niet los van elkaar kunnen worden gezien. Bijvoorbeeld social interactions hebben ook een genetische component (sommige rassen zijn minder makkelijk in de omgang dan anderen tenslotte), en ook het temperament wordt beïnvloed door genetische, maar ook omgevingsfactoren. Is het ras van de hond nu echt onbelangrijk bij het kijken naar bijtrisico? Nee, maar het is niet alleen zaligmakend. “Het expert panel beschouwde ras niet als een op zichzelf staande factor die direct bijdraagt aan het bijtrisico. Hun standpunt was dat het bijtrisico van een hond wordt bepaald door een combinatie van risicofactoren. Genetica heeft een brede en doordringende invloed op bijtrisicofactoren, maar deze invloed wordt bijna altijd gecombineerd met omgeving en/of culturele invloeden.”
De persoonlijkheidskenmerken van de hond dragen dus grotendeels bij, en de voornaamste “karaktereigenschappen” zijn angst, waakgedrag, agressie, emotionele instabiliteit en een slechte bijtrem, aldus de onderzoekers. Al deze eigenschappen hebben ook een genetische component.
Qua sociale interactiecapaciteit van de hond speelt volgens de experts de familielijn (en dus de fokker) een belangrijke rol. Wie fokt met honden met een slecht sociaal gedrag mag geen sociale honden verwachten, zo lijkt het. En wier lijnen fokt op vechtgedrag, of fokt met honden met de neiging tot agressief gedrag, mag dat ook in het nageslacht verwachten.
De gezondheid, vooral de aanwezigheid van (chronische) pijn, is ook een belangrijke factor. “Van deze werden pijn (zowel chronisch als acuut episodisch) en orthopedische aandoeningen geïdentificeerd als significante bijtrisicofactoren die de waarschijnlijkheid of ernst van een beet beïnvloeden. Dit onderstreept het belang van screeningsprogramma's, zoals voor heupdysplasie, die gericht zijn op het verminderen van de prevalentie van genetisch gerelateerde gezondheidsproblemen.”
Hoe de hond heeft geleerd om te gaan met zijn omgeving, coping-gedrag, speelt ook een rol. Vooral datgene wat is aangeleerd in de puppenleeftijd en adolescentieleeftijd bepaalt in grote mate het risico op bijtgedsrag. “De experts gaven aan dat het ervaren van fysieke straf tijdens de adolescentieperiode de meest invloedrijke risicofactor was. Daarnaast heeft de ervaring van gebeten te worden door onbekende honden eveneens grote invloed. De reactie van een hond op dergelijke ervaringen wordt naast de leeftijd ook beïnvloed door zijn temperament. “Speelt het
“ras” dan ergens nog wel een hoofdrol bij. Ja, bij de toegebrachte bijtschade. Dat lijkt ook een open deur. Bijtschade van een instabiele, slecht opgevoede Chihuahua zal altijd minder zijn dan die van een wel goed opgevoede, maar verkeerd uitgedaagde Rottweiler of ander nu als HR-ras geziene hond. Simpelweg, ze zijn sterker en hebben letterlijk een grotere mond en flinkere kaken.
Ook “ras” en “eigenaar” hangen nauw samen volgens het rapport. Bepaalde rassen oefenen nu eenmaal meer aantrekkingskracht uit op bepaalde types mensen/eigenaren. Feitelijk, mensen die zelf al een positieve houding t.o.v. agressie hebben, agressie als normaal beschouwen, of weinig weten van hondengedrag, lijken eerder aangetrokken tot een bepaald type honden. Dat wil overigens niet zeggen dat “keurige” mensen geen forse, nogal eens als vechthonden aangemerkte rassen kunnen hebben, en andersom, ‘tokkies’ niet kunnen kiezen voor een schoothondje. “Uit het standpunt van het expertpanel blijkt, dat ras niet alleen invloed heeft op de fysieke en gedragskenmerken die het bijtrisico beïnvloeden, maar ook een heuristiek is voor een combinatie van hond, eigenaar, situationele en omgevingskenmerken die, samengenomen als een geheel, een hoog risico creëert. Dit illustreert dat de invloed van de factor hondenras op het bijtrisico, een zeer complexe kwestie is en dat een groot deel van het risico van een bepaald ras het product is van het type eigenaar dat het ras aantrekt. Hondenrassen beïnvloeden de ernst van de beet en de hond-gerelateerde factoren, maar kunnen een heuristiek zijn voor patronen van eigenaar gerelateerde factoren en situationele factoren. Een 'hoogrisico-ras' is daarom een combinatie van genetische, omgeving en culturele factoren die het totale risico bepalen.”
En zo komt Davalon uiteindelijk tot de conclusie van wat een HR-hond nu eigenlijk is: “Een hoogrisicohond kan worden gedefinieerd als een hond die een hoog risico vormt op het veroorzaken van een bijtincident in alledaagse situaties waarvan normaal niet verwacht wordt dat ze een probleem vormen. De oorzaak waardoor de hond een hoog risico vormt, wordt beïnvloed door een veelheid van factoren en dient per individuele hond te worden beoordeeld. Hoogrisicohonden zijn honden die moeilijk op een veilige manier te houden zijn, vooral door onervaren of ongetrainde eigenaars, en waarvan waarschijnlijk voorkomen moet worden dat de honden zich kunnen voortplanten.” Het HR-zijn wordt dus door veel meer factoren dan simpelweg het ras bepaald.
Hoe kun je nu ‘voorkomen’ (verminderen) dat er toch HR-honden komen. De experts raden daarvoor een aantal interventiemethodes aan. Simpel en niet al te duur in verhouding tot de uitkomst zijn:
- Verplichte registratie van hondenbezit en identificatie van de hond met een levenslange traceerbaarheid en geschikte handhaving
- Fokprogramma's om te selecteren op eigenschappen die honden geschikt maken als huisdier, wettelijke handhaving van beperkingen op het fokken van honden met een geschiedenis van agressie en cursussen voor fokkers over het verminderen van risicofactoren (door socialisatie, optimaliseren van welzijn en selectief fokken)
- Verplichte vergunningen en regelmatige inspectie van fokkers en bedrijven, en verplichte kwaliteitsnormen voor de socialisatie (en habituatie en social referencing) van puppy’s
- Educatief programma voor eigenaren van honden met een verhoogd risico (voor eigenaren van honden vanaf 30 kg en/of met een hoge bijtkracht of brachycefale schedel).
- Maak officieel geaccrediteerde trainingsklassen van hoge kwaliteit beschikbaar voor honden.
En dat hoeft dan ook niet lang te duren, het merendeel van de experts gaf aan dat kwaliteitsnormen voor socialisatie en wettelijk verplichte beperkingen op het fokken van honden met een voorgeschiedenis van agressie binnen 5 jaar substantiële resultaten kunnen opleveren.
Specifiek op fokken gericht, vinden de experts dat het meest te halen valt als je sowieso fokt met dieren die al hebben aangegeven geschikt te zijn als huishond, een verbod uitvaardigt om te fokken met honden die een bijtgeschiedenis hebben, en ook middels DNA honden uit lijnen van honden met bijtgeschiedenis te volgen, om zo familielijnen van bijthonden te kunnen vastleggen. Deze fokmaatregelen kunnen tussen de 5 en 10 jaar na invoering tot resultaat leiden, al moet er voor de DNA-afname nog verder onderzoek worden verricht.
Los daarvan adviseren de experts ook om per ras, een model te maken van alle risicofactoren. Een schema dat dan voor elk ras gelijk zou moeten zijn in uitvoering, zonder de veelal “gebrekkige manier van beoordelen” die er tot nu toe heeft plaatsgevonden. Volgens de experts zou dat ofwel de bijtgrage rassen kunnen identificeren, maar -waarschijnlijker- “de door de experts geïdentificeerde temperament kenmerken zo breed voorkomen bij veel rassen, dat een meer rationele benadering eenvoudigweg kan zijn om een meer algemeen selectief fokprogramma voor een gehele populatie toe te passen.”
Ook van belang, bijtrisico wordt mede veroorzaakt door pijn bij honden. Door honden met erfelijke aanleg/risico’s voor bepaalde -vooral orthopedische- aandoeningen te identificeren zou je ook hier honden met een verhoogd bijtrisico vooraf kunnen uitsluiten. Een educatief programma voor eigenaren van honden met een groter risico op pijnklachten zou dus aan het eerder genoemde rijtje kunnen worden toegevoegd.
Er is een genetische factor gevonden, in 2016, voor honden met verhoogd bijtrisico. Opvallend genoeg, vooral kleinere honden bleken het ‘bijtgen’ te hebben. Dus menen de experts “Er is dus een indicatie dat sommige genetische kenmerken met een hoog bijtrisico zich vaker voordoen bij kleinere honden. Er zal echter meer onderzoek moeten worden gedaan om te kunnen vaststellen welke rassen mogelijk zijn aangetast en of genetische tests praktischer of effectiever zijn dan conventioneel selectief fokken op basis van het temperament.”
De conclusie echter waarop vooral eigenaren van de nu nog als HR-ras bestempelde honden zaten te wachten, komt aan het einde. “Hieruit kan worden afgeleid dat effectieve bijtpreventie gericht dient te zijn op de evaluatie van het effect van de multifactoriële risicofactoren op een individuele hond. Deze evaluatie van multifactoriële risicofactoren die het bijtrisico van een hond beïnvloeden kan onmogelijk op voorhand worden toegepast op een heel ras of groepen rassen.” Met andere woorden, een HR-ras lijkt niet te bestaan, een HR-hond wel. Dat laatste ligt dan aan eigenaar, gezondheid, genen, omgeving en meer…
bron