• Dilaterende Cardiomyopathie, DCM
Leestijd
3 minuten
Tot nu toe gelezen

Dilaterende Cardiomyopathie, DCM

sam, 07/21/2018 - 14:57

Dilaterende Cardiomyopathie, beter bekend als DCM, is een afwijking aan het hart waarbij de kracht van het spierweefsel steeds verder afneemt, tot er een verwijding van de linker- of beide hartkamers is ontstaan. Deze verwijding heeft een verminderde pompfunctie tot gevolg, waardoor ook andere delen van het hart kunnen dilateren (vergroten, uitrekken) en er andere hartstoornissen kunnen ontstaan.


Dit artikel is een premium-artikel,beschikbaar voor abonnee's van ons blad en website-abonnee's. Het vervolg van dit artikel kunnen abonnees lezen.

Wilt u toegang, kijk dan hier voor de mogelijkheden


 


Het hart is een spier van heel specifiek weefsel: het knijpt gelijkmatig en constant samen om het bloed in het lichaam rond te pompen. Het is een willekeurige beweging, dat wil zeggen dat er niet bewust invloed kan worden uitgeoefend op de kracht of de snelheid. De kracht en regelmaat van een hart is uiteraard van groot belang voor het functioneren van het gehele lichaam. Wanneer deze kracht afneemt en de hartspier daardoor verslapt, heeft dit gevolgen voor het gehele dier.
Bij aantasting van de linkerhartkamer ontstaat vaak vocht in de longen; bij aantasting van de rechterhelft hoopt het vocht zich vaak op in de buikholte en de poten. DCM is in een aantal rassen een regelmatig voorkomend probleem, wat erop wijst dat er een genetische oorzaak is. Welke dat is heeft men tot op heden nog niet kunnen ontdekken, maar in de fokkerij houdt men rekening met erfelijke factoren.

Veel rassen vragen een echo als bewijs dat het fokdier DCM-vrij is. Het predicaat "vrij" is overigens zeer betrekkelijk; een dier dat vandaag vrij wordt getest kan daarna natuurlijk alsnog een DCM ontwikkelen. Dat is de reden dat veel rassen met DCM-risico en terugkerende test vragen, bijvoorbeeld jaarlijks.
De eerste symptomen van dit probleem verschillen nogal: het kan beginnen met minder uithoudingsvermogen en hoesten, maar soms ook is het eerste en enige verschijnsel dat de hond spontaan dood neervalt. Soms speelt een tekort aan taurine in het voedsel een rol. Dit bleek bijvoorbeeld de oorzaak te zijn bij de Amerikaanse Cockerspaniel en in sommige lijnen van de boxers. Ook virusinfecties en auto-immuunziekte kunnen een dermate groot beroep op een lichaam doen dat zich een DCM ontwikkelt. In al deze gevallen kan de DCM zich alleen ontwikkelen als er óók een genetische predispositie aanwezig is. Geen genetische aanleg betekent dus dat zich geen DCM ontwikkelt.

Niet bij elk ras uit DCM zich op dezelfde wijze en er zijn ook varianten binnen het probleem. De Portugese waterhond bijvoorbeeld kent een jeugdvorm van DCM, die JDCM heet. De pups overlijden al zeer snel; over het algemeen is drie maanden de maximale leeftijd die door lijders behaald wordt. Bij de Portugese Waterhond is het probleem enkelvoudig recessief en er is een DNA-marker beschikbaar. Een test van beide ouderdieren kan dus zorgen dat er geen lijders geboren worden. JDCM is helaas de enige vorm die een marker kent.

De DCM die we bij een aantal andere rassen tegenkomen is een vorm die nog geen marker kent en waarvan ook niet duidelijk is hoe het vererft. Het is echter wel duidelijk dat er een genetische aanleg is. Als de ziekte in het beginstadium is, is het vrijwel onmogelijk dit te herkennen. Hooguit zal de hond eerst wat sneller moe worden of wat eerder buiten adem raken, maar meestal gaat dit onopgemerkt. Wel is er vaak een lichte hartruis hoorbaar, maar het opmerken hiervan gebeurt vaak bij toeval. De hond vertoont immers verder geen symptomen?
Pas als de hond sloom wordt, vermagert en zich duidelijk anders gaat gedragen, merken de meeste eigenaren dat er iets aan de hand is. Met een gericht hartonderzoek als een echo of een elektrocardiogram kan vervolgens definitief een diagnose worden gesteld. Dit probleem komt in heel wat rassen voor, maar een aantal is er echt berucht om.
Het ergste is het gesteld met de Dobermann: ongeveer 60% van hen overlijdt aan DCM. Een relatief groot aantal overlijdt aan hartritmestoornissen in de 2e fase. Dit wil zeggen dat de vorm die bij dit ras voorkomt een vrij traag verlopend ziekteproces kent. De meeste gevallen openbaren zich tussen het tweede en vierde levensjaar.
Ook de Boxer kent dit probleem: ongeveer 50% van de dieren zou vroeg, maar meestal later DCM ontwikkelen. Bij Boxers is de incidentie bij reuen hoger dan bij teven.
De Ierse wolfshond kent dit probleem ook. Ongeveer een kwart krijgt DCM, en dan vanaf ongeveer het derde levensjaar. Bij de Ier zien we vaak eerst een aantal jaar hartritmestoornissen voor de overige symptomen zich gaan ontwikkelen.
Duitse doggen: ruim 35% ontwikkelt DCM als ze ouder worden, en dat is relatief snel bij een reuzenras als dit. Meestal is het rond de 4-5 jaar mis.

Andere rassen waar DCM gemeld is zijn: Duitse herder, Sint Bernard, labrador, Golden retriever, Flatcoated retriever, Rottweiler, Afghaan, Airedale, Bordeau dog, Bullmastiff, Dalmatische hond, Leonberger, Mastino Napolitano, Pyrenese berghond, Samoyeed, Boerboel, Deerhound, Schnauzer, Newfoundlander, Old English sheepdog en verder de Engelse cocker en de Engelse springer spaniel. En ongetwijfeld zijn er nog meer rassen waar dit speelt.

De symptomen van DCM zijn pas zichtbaar als de ziekte al in een behoorlijk vergevorderd stadium is. Dat is erg vervelend want het betekent dat een hond goed kan scoren op een hartonderzoek en een half jaar later toch DCM kan blijken te hebben. Dat maakt dit probleem erg moeilijk te hanteren in de fokkerij. Om die reden wordt er al jaren naarstig gezocht naar de mogelijke markers voor dit probleem.
Er is momenteel (2018) één marker bekend, maar die is ten eerste rasspecifiek en ten tweede incompleet: het betreft één marker van een polygeen verervend probleem. Bij mensen is DCM ook bekend en als een ziekte dan ook bij rashonden voorkomt is er vaak ruim onderzoek mogelijk om een dergelijk probleem op te lossen. Maar van menselijke DCM weten we dat er tenminste 19 verschillende genen betrokken zijn bij de oorzaak van DCM (Burkett et al, 2002). Dat maakt de mogelijkheid dat er bij honden ook meerdere genen betrokken zijn levensgroot.