• Onderzoek bouw Duitse herder
  • Onderzoek bouw Duitse herder

Onderzoek naar bouw van Duitse herder

Leestijd
5 minuten
Tot nu toe gelezen

Onderzoek naar bouw van Duitse herder

vr, 10/16/2020 - 15:37

Over de bouw van de Duitse herder is nogal wat te doen. Iedereen vindt er wel iets van en dan is niet altijd even positief. Wat werkelijk de gevolgen zijn van de verschillen in bouw is alleen maar door onderzoek zichtbaar te maken. Zo’n onderzoek is er nu gedaan.

Er werd door de onderzoekers allereerst gekeken naar de enorme verschillen in uiterlijk. De rasstandaarden mogen wereldwijd niet veel verschillen, maar de honden doen dat wel. Dat wordt veroorzaakt door verschillende factoren: keurmeesters kunnen verschillende inzichten hebben, fokkers en hondenbezitters hebben die verschillen vaak ook. Bovendien heeft het ras zich opgesplitst in showlijnen en werklijnen. Voor dit onderzoek, dat in Engeland is gedaan, werd de Britse standaard bekeken. Die stelt dat “de bovenbelijning loopt vloeiend en zonder enige zichtbare breuk van de halsaanzet met een lichte helling tot de licht hellende croupe, waar de overgang naar de staart vloeiend is. De croupe is licht hellend, een vlakke of sterk hellende is ongewenst”. Verder is een te sterke hoeking in de achterbenen ongewenst.

Maar ondanks deze omschrijvingen zijn er wereldwijd heel veel keurmeesters die hier een heel andere interpretatie van hebben. Een helling die naar de croupe toe steeds sterker wordt heeft bij veel fokkers en keurmeesters de voorkeur en het gevolg hiervan is dat het exterieur van de Duitse herder is de afgelopen decennia een sterke verandering heeft ondergaan. Van een relatief rechte en licht gestrekte bouw veranderde de Duitse herder naar een silhouet dat gebogen en sterk hellende belijning laat zien. Tussen de verschillende landen worden ook verschillen gezien, waarbij in sommige landen de helling van de rug extreem sterk is en in andere landen de rug sterker gebogen is geworden. Ook de achterhandshoeking is door de jaren heen steeds sterker geworden.

De algemene gedachte is dat deze veranderingen zijn ontstaan vanuit verschillen in inzicht voor wat betreft het uiterlijk zonder daarbij rekening te houden met functie of gezondheid van het ras. Het hoogtepunt in de discussie hierover was Crufts 2016, toen er een golf van verontwaardiging door de wereld ging bij beelden van de beste Duitse herder, die moeite leek te hebben met lopen.

Maar de grote vraag hier is: hebben de veranderingen in de bouw inderdaad effect op de beweging, en zo ja, welke dan? Dergelijke onderzoeken zijn er wel gedaan, maar niet eerder bij de Duitse herder.
Er zijn bijvoorbeeld vergelijkbare onderzoeken gedaan bij de labrador en de greyhound, waaruit bleek dat ze, ondanks hun zo verschillende bouw, in vergelijkbare omstandigheden een volkomen vergelijkbare belasting hadden tijdens het graven.
Bij dergelijke onderzoeken wordt over het algemeen gebruik gemaakt van een zogenaamd “druklooppad”, van drukplaten of van weegschalen om vast te leggen wat de belasting van de ledematen is, waar de piek van de verticale krachten ligt en hoeveel druk de pootafdrukken krijgen. Hieruit is gebleken dat de voorhand zo’n 60% van het gewicht draagt als de hond rechtop staat, en dat die waarde verandert als de positie van het hoofd of de nek verandert. De verticale krachten en de gewichtsverdeling tijdens het draven zijn ook goed vergelijkbaar tussen rassen.

Er zijn maar weinig biomechanische studies gedaan naar de Duitse herder. Er zijn er twee vindbaar in de onderzoeksliteratuur: een onderzoek met 10 gezonde DH’s en 10 DH's met heupdysplasie, waaruit bleek dat de honden met dysplastische heupen een grotere flexiehoek bij de heup hebben en een grotere rotatiesnelheid van de heup bij draf. Ook is de verticale piekkracht lager in vergelijking met gezonde honden. Deze bevindingen geven duidelijk aan dat de mate van heupdysplasie verband houdt met het dragen van het gewicht en kreupelheid in de Duitse herder. 
Een tweede onderzoek is dat van Dogs in Motion (Fischer, VDH, 2014) waar 10 werklijn en 14 showlijn DH’s werden vergeleken. Hieruit bleek dat het voorwaartse en achterwaartse bewegingsbereik van de ledematen tijdens de pas groter was in de showlijnen in vergelijking met de werklijnen, en dat de showlijnen een korter dijbeen en onderbeen hadden. Meer onderzoeken dan deze zijn er niet gedaan naar de Duitse herder.

Het voorliggende onderzoek had als uitgangspunt te onderzoeken of verschillen in exterieur binnen het ras de beweging en de staande houding beïnvloeden en of dit op enigerlei wijze verband houdt met het risico van spier- of skeletaandoeningen bij dit ras. Hiervoor werd de staande houding en de draf van 60 gezonde honden geanalyseerd. De relatie tussen de beweging en de rugkromming en -helling werd onderzocht om te zien of de bouw daadwerkelijk invloed heeft op de staande houding en beweging van de gezonde Duitse herder. Alle deelnemende honden werden als volgt opgemeten:  de helling van de rug berekend als de helling van de lijn die de schoft en het midden van het heiligbeen verbindt met de horizontale lijn en de lengte van de rug (schoft tot het middensacrum). Alle metingen werden gedaan door dezelfde persoon. De honden kregen vervolgens reflecterende markeringen op anatomische oriëntatiepunten bevestigd.

 

meten gsdmeten gsd

Kinematische en kinetische gegevens werden geregistreerd terwijl honden gedurende 10 seconden vierkant op de drukplaat stonden; de poten waren zo geplaatst dat ze zich direct onder het heupgewricht of de humeruskop bevonden. Dit werd drie keer herhaald en gevolgd door drie metingen terwijl de hond in stand stond waarbij hun poten op dezelfde manier werden geplaatst als tijdens het staan, behalve dat hun linkerachterbeen handmatig werd teruggetrokken totdat hun onderste achterbeen verticaal was. Deze “stand” wordt aangenomen op hondenshows en sommige honden (showhonden) waren comfortabeler in deze positie dan wanneer ze vierkant stonden.

meten gsd

Vervolgens draafden de honden over de drukplaat in een ontspannen, zelf gekozen snelheid gedurende 12 drafcycli. Opnames werden geweigerd als honden niet vooruitkeken, struikelden of van snelheid veranderden. 
De reflecterende markeringen werden voor elke hond gebruikt om een ​​3D-model van de honden te maken en deze werden gebruikt om kinematische parameters in staan ​​en draf te berekenen.

Het midden van elk cluster op de rug werd gebruikt om de kromtestraal van de rug in de thoracale (R berekenen T ) en lumbale (R L ). Honden met een meer gebogen rugbelijning zouden dus een kleinere kromtestraal hebben.

De markeringen werden ook gebruikt om de hoekingen van de gewrichten en de positie van de ledematen te beschrijven.

Stand

Uit de metingen bleek dat er geen verschil was in de belasting van de ledematen tussen beide staande posities en deze waren links en rechts symmetrisch. Er waren echter verschillen in het belasten van de middenvoetsbeentjes en teenkootjes in elke poot. In de “stand” droegen honden een groter percentage van hun lichaamsgewicht op het rechter (niet naar achteren getrokken) achterbeen, het gewicht werd overgebracht naar het middenvoetsbeentje en weg van de teenkootjes wanneer ze in stand stonden. Dat gaf een verschil aan met de vierkante stand, waar de belasting veel meer op de teenkootjes rust. Bovendien werd de belasting in de voorpoten meer ondersteund door de teenkootjes tijdens vierkant staan ​​in vergelijking met de stand-positie.

Draf

In draf was de duur van de zwaaifase van de achterpoten gecorreleerd met de helling van de rug, waarbij honden in de groep met hellende rug langere zwaaitijden hadden en kortere standtijden dan honden in de andere groep; Interessant genoeg leidde dit verschil niet tot een snelheidsverandering.

De voorbenen van honden met een sterkere bekkenhelling hadden een grotere verticale kracht tijdens draf, de honden in de schuine ruggroep hadden een gemiddelde verticale kracht in de voorbenen (128,6% van het lichaamsgewicht), wat groter was dan in de hellende ruggroep met een gemiddelde van 106,9% van het lichaamsgewicht. De belasting van de teenkootjes was groter in beide voorbenen en beide achterbenen bij de dieren met een meer hellende rug, maar de belasting van de pols en middenvoetsbeentjes werd niet consistent beïnvloed door de helling van de rug.

Zo werden de honden alle zeer zorgvuldig onderdeel voor onderdeel in beeld gebracht en werd een uitgebreide reeks kinetische en kinematische parameters geanalyseerd. Parameters werden echter alleen in de resultaten gerapporteerd als ze gecorreleerd waren met de helling van de rug, naast het tonen van verschillen tussen de groepen van de helling van de rug, omdat dit betekende dat de parameters een statistisch significante en relevante relatie hadden met de helling van de rug. Deze statistische benadering zorgt ervoor dat de gerapporteerde resultaten echt significant zijn en dat elke mogelijkheid van willekeur wordt uitgesloten.

Concluderend laat deze uitgebreide beschrijving van ledemaatbelasting en gewrichtshoeken van de Duitse herder zien dat dit ras anders beweegt en staat in vergelijking met andere rassen; en bij het vergelijken van verschillende lijnen binnen het ras als resultaat van variatie in exterieur, in het bijzonder de helling van de rug en niet door de kromming of andere exterieurkenmerken. Duitse herders met een schuine rug dragen meer belasting in hun voorpoten tijdens staan ​​en draf, en belasten hun teenkootjes in alle ledematen meer dan de pols en middenvoetsbeentjes; ze vertoonden ook grotere verschillen tussen rechts en links in hun achterpootbeweging, vooral in de knieën en hakken. Hoewel er duidelijke verschillen zijn in staande houding en beweging die het gevolg zijn van veranderingen in exterieur, is er meer onderzoek nodig om vast te stellen of die verschillen daadwerkelijk tot skeletaandoeningen lijden binnen het ras. Het feit dat de verschillen nu onomstotelijk zijn vastgelegd geeft een goede grond voor dergelijke vervolgonderzoeken.