• Kunnen keurmeesters CM/SM herkennen?

Kunnen keurmeesters CM/SM herkennen?

Leestijd
2 minuten
Tot nu toe gelezen

Kunnen keurmeesters CM/SM herkennen?

wo, 03/06/2019 - 17:33

Aan de Universiteit van Surrey werd een onderzoek gedaan naar de verbanden tussen hoofdvormen en het voorkomen van Chiari-Malformation en Syringomyelie. De afwijkingen staan bekend onder de afkorting CM/SM.

De verandering in de schedelvorm van bijvoorbeeld de Cavalier King Charles spaniel heeft geleid tot een overdrijving in de vorm van de schedel, waardoor het hoofd een gezicht krijgt met grote, naar voren gerichte ogen. De achterhoofdschedel wordt hierdoor afgevlakt. Deze hoofdvorm wijkt sterk af van wat de rasstandaard vraagt, maar is wel erg populair bij het publiek vanwege het grotere aaibaarheidsgehalte van een dergelijk hoofdje. Bij het "moderne type" zien we onder andere een lager geplaatst oor en een bollere schedel dan de rasstandaard vraagt, waardoor een expressie ontstaat die meer "baby-achtig" aandoet.

Uit recent onderzoek is gebleken dat deze hoofdvorm een verhoogd risico geeft op CM/SM. Het is in feite een misvorming van de schedel, waarbij met name de achterhoofdschedel afvlakt, met desastreuze gevolgen. Deze misvorming wordt Chiari Malformatie genoemd. Het maakt de schedelinhoud relatief kleiner waardoor de afvoer van het hersenvocht gewijzigd wordt. Het hoofd zelfs wordt dus niet zozeer kleiner, maar de inhoud wel. Door de gewijzigde schedelvorm wordt het afgevoerde hersenvocht opgehoopt in een reeks vochtzakken in het ruggenmerg. Deze vochtzakken staan bekend onder de naam syringomyelie. Ze veroorzaken na verloop van tijd onomkeerbare schade aan het ruggenmerg.

Het onderzoek, dat onder leiding stond van professor Clare Rusbridge, omvatte een door de onderzoekers ontwikkelde checklist met kenmerken om diverse hoofdvormen te herkennen. Er werd onderscheid gemaakt tussen hoofdtype modern en hoofdtype traditioneel en maakte gebruik van een aantal kenmerken die in eerdere onderzoeken waren geïdentificeerd als risicofactoren voor het ontwikkelen van CM/SM.
Hierbij werd onder andere gekeken naar voor- en zijaanzicht en naar bovenaanzicht van de hoofden. Tussen het traditionele en het moderne type zijn aanzienlijke verschillen te zien.
 

schedels

 

De deelnemende raskeurmeesters, die afkomstig waren uit Engeland en Zweden, werd gevraagd de hoofden te classificeren als “matig” (traditioneel) of “overdreven” (modern). De beoordelingen werden vervolgens vergeleken met metingen van de hoofden van de honden en vervolgens met de resultaten van de MRI-scans die waren gemaakt om de eventuele Syrinchomyelie vast te stellen. Hoewel er verschillen ware in de resultaten bleek men matig tot goed in staat de vorm van het hoofd te matchen met de syrinchomeliestatus, en hiermee was dus aangetoond dat visuele beoordeling mogelijk is.
Dat is een belangrijke ontwikkeling want het wil zeggen dat bij de juiste training keurmeesters daadwerkelijk een verschil kunnen maken in de gezondheid, waarbij ze zich ook nog eens beter aan de rasstandaard houden dan nu het geval lijkt te zijn.

met name de verschillen in de welving van de achterhoofdschedel en de ooraanzet zijn goed herkenbaar en blijken mede-bepalend te zijn voor het al dan niet ontstaan van CM/SM.
De voorkeur dient dan ook uit te gaan naar een vlakkere schedel, een normale voorsnuitlengte (maar wel passend binnen de standaard) en een normale en dus niet te lage ooraanzet.
 

schedelvormen


Professor Clare Rusbridge gaf ook aan dat de raskeurmeesters een belangrijke rol spelen in het beoordelen van de hoofden en door hun wijze van selecteren van winnende honden dus grote invloed kunnen uitoefenen op de hoofdvorm en daarmee op de hoofden van de honden die het publiek koopt. “Als we kunnen aantonen welke gezichts- en hoofdkenmerken riskant zijn voor de gezondheid van honden kunnen we fokprogramma’s hiervan op de hoogte brengen. Daardoor kan dan de gezondheid van rassen worden verbeterd. Daarom zijn we van plan ons werk voort te zetten tot we dit punt bereikt zullen hebben”, aldus Rusbridge.

bron

Bron: BMJ