• Antropomorfisme, wat is dat nu...
Leestijd
9 minuten
Tot nu toe gelezen

Antropomorfisme, wat is dat nu...

dim, 12/08/2019 - 16:41

Antropomorfisme, een mooi woord voor het “vermenselijken” van dieren, is het toeschrijven van menselijke eigenschappen en emoties aan een niet-menselijk wezen. In extreme vorm is dat bijvoorbeeld het aankleden van de hond naar de laatste mode, of vertroetelen met oneindig veel speelgoed en zachte bedjes

Maar antropomorfisme is veel meer dan dat, onbedoeld maken we er ons allemaal “schuldig” aan. Is dat slecht? Nee, niet noodzakelijkerwijs. Zo lang we de hond intussen als hond behandelen en niet als vierpotig mens-met-staart, doen we hem in zijn hondenbestaan plezier en recht.

Wat is antropomorfisme nu precies? Het is een samentrekking van twee Griekse woorden, ánthrōpos (ἄνθρωπος, mens) en morphē (μορφή, "vorm").  Het staat voor het toekennen van menselijke trekken, emoties, of intenties aan ‘niet menselijke entiteiten’, zoals dieren en dingen. Volgens psychologen zijn we hier allemaal mee behept, het is een aangeboren eigenschap van mensen. De term komt van de Griekse filosoof Xenophanes, die het overigens had over het toekennen van menselijke eigenschappen aan de goden, om precies te zijn: een blanke huid en blauwe ogen aan Griekse goden en een donkere huid en bruine ogen aan Afrikaanse goden.


premium

 

Dit artikel is een premium-artikel,beschikbaar voor abonnee's van ons blad en website-abonnee's. Het hele artikel is alleen beschikbaar voor abonnees.

Wilt u toegang, kijk dan hier voor de mogelijkheden


 

De eerste vormen van vermenselijking van levende wezens in onze omgeving zien we al bij onze prehistorische voorouders. Het eerste bewijs is een ivoren beeldje van de Leeuwenman, dat 32.000 jaar geleden ergens in wat we nu Duitsland noemen gemaakt werd. Uit iets latere tijd zijn er meer voorbeelden te vinden van dit soort kunst. Volgens psycholoog Steven Mithen heeft dit ook een duidelijke evolutionaire reden, mogelijk zelfs één die aan de basis ligt van de mens zoals hij nu is. Deze mogelijkheid voor steentijdmensen om dieren menselijke eigenschappen toe te kennen, te antropomorfiseren, was een revolutie in de menselijke ontwikkeling. Jagers konden zich nu voorstellen, door hun eigen beweegreden op hun prooi te projecteren, wat het dier ging doen. En dus werd de jacht succesvoller.

Deze genetische aanpassing gaat overigens verder dan alleen maar aangeleerd en overgeleverd gedrag. Zelfs onze hersenen zijn er volgens wetenschappers in de neuroscience op aangepast. Dezelfde delen van onze hersenen zijn actief, of we nu nadenken over gedrag van mensen, of van niet-menselijke wezens. Kortom, als we het gedrag van onze hond evalueren, gebruiken we dezelfde hersencellen die we ook gebruiken als we de buurman of onze chef beoordelen.

Antropomorfisme is een onderdeel van de menselijke natuur dat vérstrekkende implicaties heeft. Want doordat wij dieren menselijke eigenschappen toeschrijven, worden ze voor ons ook meer waard, niet in financieel, maar in emotioneel en sociaal opzicht. Iets wat “menselijk” is, althans iets wat die eigenschappen toegedicht wordt, is het waard om verzorgd te worden, is liefde en medelijden waard. Aan de andere kant, een wezen dat menselijke eigenschappen bezit, ook al is het alleen in onze ogen, zien we ook als een wezen dat verantwoordelijk is voor zijn eigen acties, dus bijvoorbeeld gestraft kan worden voor zijn (wan)daden.  Dieren zoals honden, waarvan we denken dat ze ons gezelschap prettig vinden, dat ze ons missen als we er niet meer zijn, dat ze een band met ons hebben, zorgen er bovendien ook voor dat we die band –ondanks dat we die alleen vanuit onze beleving benoemen- fijn vinden, waarderen. Het geeft een extra waarde aan ons leven. De ene diersoort lijkt ons ook meer te “missen”, een exclusievere band met ons aan te gaan dan de andere.  Alhoewel mensen die reptielen houden er misschien anders over denken, lijkt de gemiddelde slang zijn eigenaar niet echt te missen. En ondanks de stijgende populariteit van reuzenslakken als huisdier, kun je je afvragen of we die ooit evenzeer vermenselijken als we nu met honden doen. Uit onderzoek is gebleken dat mensen meer geld willen doneren aan acties voor het behoud van dieren dan voor het behoud van planten en dat naarmate het dier meer “menselijk” is het bedrag ook toeneemt. Waarschijnlijk ligt dat aan de hoge “aaibaarheidsfactor” die Rudy Kousbroek ooit zo mooi  beschreef. Wellicht dat we ons daarom minder zorgen maken –onterecht- over het verdwijnen van de bij (Maja de bij ten spijt) dan over de reuzenpanda of berggorilla.

De toekenning van menselijke eigenschappen heeft ook een belangrijke rol gespeeld bij het creëren van de vele honderden rassen die we nu hebben. Menselijke werkeigenschappen waren de eerste zaken die onze –nog niet eens zo verre- voorouders gingen infokken. Jagen, bewaken, beschermen. Maar naarmate de mens verder van de natuur af raakte, ontstonden ook rassen met heel andere eigenschappen, zoals de gezelschapshonden. En zeker bij deze rassen zie je dat de uiterlijke vermenselijking steeds meer toeneemt. Uit onderzoek is gebleken dat wij een zwak hebben voor baby-eigenschappen en baby-kenmerken, ook bij dieren. Honden bezitten deze eigenschap toch al in grote mate, zij lijken hun leven lang zowel fysiek als qua gedrag op kleine kinderen. Een genetisch gegeven, een bijproduct van de domesticatie, zeggen wetenschappers. Met het wegfokken van de “wilde”, agressieve eigenschappen van de  wolf, de verre voorouder, ontstond een dier dat kleiner was, dat met een kortere neus en rondere ogen een menselijkere gezichtsuitdrukking kreeg en die door zijn gedrag, zoals blaffen en andere manieren van aandacht vragen steeds meer op kinderen ging lijken. Net als een kind is hij voor verzorging, voedsel en geestelijk welbevinden in grote mate afhankelijk van zijn verzorger. Karakteristieken die vooral –zo zegt dierenarts professor James Serpell (Universiteit van Pennsylvania) in 2002-  werden benadrukt bij rassen die vooral om esthetische redenen werden gefokt. Denk bijvoorbeeld aan het babygezicht van de Franse Bul, de Mopshond of de Japanse Spaniel. Hoe meer honden op mensen lijken, hoe meer het onze ingebakken drive tot “verzorgen” opwekt. Niet voor niets blijkt dat mensen met een beperkte sociale omgeving, of mensen die zich eenzaam voelen, vaker toegeven aan de neiging om sterk te antropomorfiseren. Of, zoals Serpell zegt, honden zijn door mensen zowel  in hun vorm, manier van leven en manier van gedrag zo gevormd dat ze de unieke rol vervullen van een niet-menselijke bron van steun.

En daarmee naderen we langzaam maar zeker gevaarlijker terrein. Dogzine sprak ook met Professor Alexandra Horowitz, docente psychologie aan de Columbia University in New York, gespecialiseerd  in de psychologie van de hond, auteur van o.a. het boek “Inside of a dog, what dogs see, smell and know”. Terecht wijst Alexandra Horowitz op een gevaar van onze toenemende neiging om honden te vermenselijken. “Het risico van antropomorfiseren is dat we het dier dat voor ons staat niet meer zien, door onze aannames van hoe ze zouden zijn. Terwijl dit soort aannames er soms voor zorgen dat we ons meer tot hen aangetrokken voelen (we voelen ons nu eenmaal meer op ons gemak met een wezen waar we dingen in herkennen) zorgt het er tegelijk voor dat we hen een bestaan onthouden als het wezen dat ze zijn, een bestaan dat wezenlijk verschillend van het onze is. Ik denk dan ook dat we het aan het dier verschuldigd zijn om hem te zien zoals hij werkelijk is, niet alleen zoals wij willen en denken dat hij is.”

Dat het vermenselijken van honden goed geweest is voor ons als mens, is duidelijk, maar andersom ligt het misschien toch anders. Daar is nog weinig onderzoek naar gedaan. Simpel gesteld: wil onze hond wel aangekleed in kleertjes mee naar de pug(mopshonden)-koffiebar?  En wat hebben we de hond aangedaan door extreem te selecteren op die “menselijke” vormen? Veel van deze honden met sterk menselijke uiterlijke kenmerken blijken nu aan gezondheidsproblemen ten onder te gaan, de problemen bij de Engelse en Franse buldoggen en mopshonden zijn maar al te bekend, net als die van de Cavalier King Charles Spaniel etc. Aldus James Serpell: “Fokken op eigenschappen die een beroep doen op onze emotionele percepties heeft ertoe geleid dat dit voor gezelschapshonden een aantal slopende gevolgen heeft.”  

Ook Horowitz ziet dat gevaar. “Het is alarmerend hoe mensen in zeer korte tijd honden hebben gefokt met, bijvoorbeeld, platte gezichten met korte neuzen en brede ogen – om meer op  mensen te lijken. Dit beperkt hun vermogen om te ruiken en veroorzaakt andere anatomische problemen. We zouden beter af zijn als we eerst de gezondheid van het ras in ogenschouw zouden nemen, en niet alleen ons innerlijke gevoel van wat 'schattig' is.”

Maar zelfs als we denken dat we niet met vermenselijken bezig zijn, doen we dat toch. In de rasstandaard van de Pyreneese Berghond staat bijvoorbeeld dat de hond “een scherpe intelligentie bezit en een vriendelijke, maar vorstelijke, expressie heeft.” (AKC—standaard). In elke standaard komen wel dit soort terminologieën voor.

Maar ook bij honden met minder expliciete menselijke uiterlijke kenmerken speelt de psychologische, gedragsmatige kant mee. Gedragsproblemen zijn mogelijk in een aantal gevallen ook het gevolg van onze menselijke saus over dierlijk leven. “Er bestaat weinig twijfel over dat antropomorfe opvattingen over hondengedrag de oplossing van bestaande gedragsproblemen bemoeilijkt en vertraagt.”

Eind vorige eeuw bleek al dat honden die door hun bazen op een erg menselijke manier werden behandeld veel afhankelijker gedrag vertoonden en veel minder goed waren in het zelfstandig oplossen van bepaalde problemen. Niet door een gebrek aan cognitieve mogelijkheden, maar door hun (te) sterke aanhankelijkheid aan mensen. Zo is ook de jarenlang in gedragstraining gebruikte dominantie-theorie (de mens als alfa-hond of “pack-leader” die voortdurend zijn positie moet bewijzen) onbedoeld een veel gebruikte methode geweest om de relatie hond-mens te beschadigen, doordat wij onze manier van denken over dominantie en roedelgedrag gingen projecteren op honden.

Populair op social media zijn de “shame”-foto’s van honden die “schuldig” kijken.  Veel eigenaren menen ook dat hun hond complexe, menselijke emoties als “schuldgevoel” kan hebben. Is dat zo? Dit soort emoties, evenals trots, vereisen namelijk een grote mate van zelfbewustzijn (wie ben ik, wat wil ik) en tot nu toe is dat zelfs bij mensapen nog nauwelijks aangetoond. Door dit soort emoties toe te kennen aan een hond kunnen gedragsproblemen ontstaan. Als de eigenaar meent zijn hond te moeten straffen, omdat die schuldig is “en dat ook weet” kan het welzijn van het dier in het geding komen. Eigenaren die in hoge mate hun hond vermenselijken, bleken uit onderzoek erg slecht te zijn in het herkennen van de kwaliteit van leven van hun hond.

Ook andere problemen doen zich voor. Hoe meer de eigenaar een vermenselijkt beeld heeft van zijn hond, hoe groter de kans dat het dier overgewicht heeft. Recent onderzoek van de Universiteit van Utrecht laat zien dat vooral mensen met een sterke drang tot vermenselijking van hun dier op die manier genegenheid en gehoorzaamheid van hun hond “kopen” en de hond vooral verwennen met voer, vaak te veel of zelfs ongeschikt voor de hond. Er zijn wat dat betreft grote overeenkomsten met ouders van obese kinderen. Overigens vond de Universiteit van Wageningen dat verband niet, hoewel ze het wel verwachtten. Daar leek het eerder, al kon de conclusie niet duidelijk getrokken worden, dat sterk antropomorfiserende eigenaren grotere reguliere maaltijden aan hun hond gaven. Ook zouden deze eigenaren eerder het gewicht, of overgewicht, van hun hond bagatelliseren.

Als laatste zien we de meest extreme vorm: gezonde honden die worden rondgereden in kinderwagens en gedragen in designer handtassen; ze dragen bontkragen met strasssteentjes en hebben meer kleding dan sommige mensen zelf. Hun verjaardagen worden uitbundig gevierd en sommige dierenwinkels hebben zelfs cadeaulijsten. Hoewel het aankleden van een hond in merkkleding op zichzelf onschadelijk is, mits het de bewegingsvrijheid van het dier niet belemmert, lijkt er een  duidelijke afname te zijn in ons bewustzijn van normaal hondengedrag. De media staat vol verhalen over bijtincidenten. Zagen we de signalen van een aanvallende hond ooit duidelijk aankomen door onze kennis van hondengedrag, door de blindheid die we nu lijken te hebben, zijn de meeste aanvallen naar verluidt nu "zonder waarschuwing, uit het niets".

De eisen die gesteld worden aan gezelschapshonden zijn enorm. Moderne hondenbezitters verwachten dat honden altijd goed gezelschap zijn, ook binnen het vaak weinig flexibele kader van hun levensstijl. In een onderzoek onder hondenbezitters die afstand deden van honden, waren de belangrijkste redenen voor afstand, afgezien van gedrag, dat de eigenaar onvoorbereid was of verkeerde verwachtingen van de hond en zijn (dierlijke) eigenschappen had, zoals haarverlies (rui) etc.

In haar boek The Culture Clash (1996) stelt Jean Donaldson dat het 'antropomorfe beeld zijn nut heeft overleefd' en dat de grootste winst voor dierenwelzijn te vinden is in het begrijpen van het (hondse) gedrag. Juist omdat we de hond maar blijven zien als verlengstuk van onszelf, met onze eigen beperkte eigenschappen (zoals ons beperkte gezichtsvermogen en ons zeer beperkte reukvermogen), missen we een belangrijk stuk “hond”. En begrijpen we de echte wereld minder. Zeker omdat we zelf intussen ook steeds verder van de natuur komen te staan. Professor Horowitz introduceerde daarvoor eind vorige eeuw het begrip “Umwelt”: zeker in (gedrags)onderzoek zou het goed zijn dat we ons veel bewuster zijn van de wereld zoals die door een hond wordt ervaren, omdat zelfs onderzoek steeds vaker in de val van het vermenselijken trapte, en trapt. Bij het bestuderen van hondengedrag moeten we ons blijven realiseren dat de hond zijn wereld heel anders beleeft en niet hoe wij als mens, vanuit ons eigen beperkte menselijke kader, denken dat de hond zijn wereld ervaart. Hoe beperkt ons beeld van de hondenervaringswereld ook mag zijn. Antropomorfisme lijkt onderzoek ook te beperken, zo vertelt Horowiz aan Dogzine. “Veel cognitief onderzoek naar honden komt voort uit de vergelijkende psychologie, dat zich bezighoudt met het vergelijken van cognitieve vaardigheden van mensen en niet-mensen. Dus er zullen natuurlijk vergelijkingen worden getrokken. Maar onderzoekers moeten hier niet stoppen en denken dat we nu alles weten wat er te weten valt over honden.”

Op onze vraag aan Alexandra Horowitz of hondeneigenaren zich ook meer in die “Umwelt” zouden moeten verdiepen is de wetenschapper duidelijk. “Begrijpen hoe de hond de wereld waarneemt is alleen maar in ons voordeel. Als je beseft dat de hond in de eerste plaats een dier is dat de wereld vooral via zijn neus waarneemt, via geuren, duizenden keer sterker dan wij kunnen waarnemen, kan dit heel veel voor ons verwarrend of verontrustend gedrag verklaren; waarom ruikt een hond bijvoorbeeld aan het achterste van een andere hond, waarom rollen ze door (voor ons) stinkende dingen als dode vis of vossenpoep, etc.”

Hoe wij honden soms –in onze vermenselijking, zien, komt niet overeen met hoe honden en andere huisdieren zelf hun wereld waarnemen. Professor Frans de Waal, bekend om zijn onderzoek bij primaten, stelt dan ook dat gezelschapshonden in het algemeen heel erg aardig en lief zijn, behalve tegen hun prooi en tegen mensen en dieren die hun territorium betreden.” Kijken we alleen al naar bijtincidenten, dan blijkt al dat we realistisch moeten zijn in ons beeld van de hond, en zeker daar waar we hem eigenschappen toeschrijven waar we eigenlijk maar weinig van afweten. Met andere woorden, hoezeer we de hond misschien ook menselijke eigenschappen toeschrijven, we mogen nooit vergeten dat hij in de eerste en laatste plaats een hond is.

Dit artikel verscheen eerder in Dogzine Magazine (2018)