• Roofdieren maken het bos veiliger
Leestijd
2 minuten
Tot nu toe gelezen

Roofdieren maken het bos veiliger

Wed, 04/17/2019 - 19:56

Dat is tenminste de insteek van ecoloog Tim Hofmeester. Het klinkt wat raar, maar de insteek van Hofmeester is dan ook vanuit het gevaar van de ziektes die teken verspreiden. Hij promoveerde twee jaar geleden op dit onderzoek, dat vreemd genoeg weinig bekend is.

Het ging de onderzoeker met name om de verspreiding van de Ziekte van Lyme, maar ook om de verspreiding van de teek op zich.
In het door Hofmeester gedane onderzoek bleek namelijk dat bossen die in ruime mate bevolkt worden door roofdieren zoals vossen, marters, bunzingen heel wat minder teken leven. Het gaat om aanzienlijke verschillen: een bos zonder roofdieren heeft tien tot twintig keer meer teken dan een bos mét roofdieren.
Die verschillen zijn behoorlijk opvallend, want roofdieren, en met name vossen, zijn eigenlijk altijd gezien als de grote verspreiders van de teek. Hofmeester ontdekte dat dit niet klopt: herten en reeën zijn de verspreiders van teken, maar roofdieren niet. Hoe kan dat?

Zoals waarschijnlijk wel bekend bij de meeste mensen hebben teken vier stadia, waarvan de drie laatste belangrijk zijn. 

Het eerste stadium is ei, daarna is er de larve, de nimf en de volwassen teek. Larven hebben een voorkeur voor muizen, nimfen hebben een voorkeur voor vogels, vooral merels en lijsters. De volwassen teken geven de voorkeur aan herten en reeën. In gebieden met roofdieren zijn er op muizen vele malen minder tekenlarven te vinden.
De reden daarvan is zeer waarschijnlijk het simpele feit dat er roofdieren zijn: met de vijand zo dichtbij hebben muizen als vanzelf een kleinere actieradius. Heel verstandig als ze willen overleven.
Het gevolg daarvan is dan dan ze vanzelf minder larven oplopen en door hun beperkte bewegingsvrijheid ook minder verspreiden.

De herten en reeën blijken ook van belang: die zijn namelijk niet ontvankelijk voor de Lyme-bacterie. Hofmeester ontdekte dat juist gebieden waar de hertenpopulatie heel dicht is, zoals bijvoorbeeld de Waterleidingduinen, ervoor zorgt dat er minder besmette teken zijn. In het door hem genoemde en onderzochte gebied bleek slechts ongeveer 1,5% van de teken besmet met Lyme. De reden is simpel: dieren die niet ontvankelijk zijn kunnen de bacterie ook niet overdragen. Herten verspreiden dus wel teken, maar niet de Lyme-besmetting.


 


Hoewel de grotere aantallen dieren in onze bossen dus eerder positief zijn wat de tekenbevolking betreft rijst toch de vraag waarom we dan met z'n allen denken dat er steeds meer teken komen. En vooral: is dat ook zo?

Hofmeester bevestigde dat het aantal teken groeit. Dat komt vooral omdat er door heel Europa steeds meer bos komt, en bos is nu eenmaal de perfecte leefomgeving van de teek. En met die bossen komen er meer herten en reeën, en ook meer muizen.
Nu lijkt de tekenpopulatie zich te stabiliseren en dat komt volgens Hofmeester simpelweg omdat de populatie van de bossen zich stabiliseert. Waar eerst vooral muizen en herten waren, zien we steeds vaker kleine roofdieren.  En dat is dus een goede zaak als het over teken gaat. Hofmeester pleit er dan ook voor te stoppen met het bejagen van kleine roofdieren. Het risico zit hem dus vooral in het afwezig zijn van de kleine roofdieren.

Overigens geven meer ecologen aan dat de natuur zich lijkt te stabiliseren en daardoor neemt de tekenpopulatie dus af, en daarmee ook de besmettingsrisico's.
Wie dus een (relatief) veilige plek zoekt voor de wandelingen met de hond doet er goed aan de bossen te zoeken waar weinig herten zitten en waar vossen en andere kleine roofdieren hun thuis hebben.
En hoewel de stad tegenwoordig ook risico's kent wat teken betreft moeten we dus eigenlijk blij zijn met de oprukkende vossen, wezels en marters in de steden. Ze zorgen voor minder muizen en daardoor ook voor minder teken.
En daar zijn wij mensen maar vooral onze honden blij mee.