• Hoe groot zijn de risico's van kortsnuiten nu echt?
  • Hoe groot zijn de risico's van kortsnuiten nu echt?
Leestijd
3 minuten
Tot nu toe gelezen

Hoe groot zijn de risico's van kortsnuiten nu echt?

Thu, 10/15/2020 - 14:39

Er is veel te doen over kortsnuitige honden. Op 14 oktober verscheen een Brits onderzoek dat had gekeken naar een willekeurige steekproef van 22.333 honden die uit een totale onderzoeksgroep waren gekozen van 955.554 dieren.
De vraag die gesteld werd was: is kortsnuitigheid nu echt een risicofactor voor een reeks van aandoeningen? En zo ja, zijn er dan verschillen aan te wijzen binnen de onderzoeksgroep?

De vragen omtrent de kortsnuitige honden worden dringender. Zowel fokkers als eigenaren willen weten hoe het nu eigenlijk zit en of de risico’s op aandoeningen groter zijn. Die vraag komt vanuit meerdere kanten: zowel wetgevers als liefhebbers, maar ook tegenstanders willen antwoorden. De kortsnuitige rassen worden omringd door discussie over die antwoorden. Er zijn steeds meer dierenartsen die de fokkerij van deze rassen laakbaar vinden en de bewijzen dat er een grotere kans op problemen is stapelen zich op. Extreem brachycefale rassen worden al jaren genoemd in verband met verhoogd risico op ademhalingsproblemen, oogproblemen, geboorteproblemen, rugaandoeningen, onvermogen met warmte om te gaan en longontstekingen. De levensduur van dergelijke honden is ook aanzienlijk lager dan die van niet-brachycefale honden (8,6 versus 12,7 jaar).

Er werd een jaar lang bij dierenartspraktijken gekeken met wat voor klachten en/of andere problemen deze honden kwamen. De meest voorkomende brachycefale rassen bleken de Chihuahua, Shih-tzu en Cavalier King Charles Spaniel.

In de onderzoeksgroep waren 22.333 honden waarvan 4.169 (18,74%) brachycefale, 10.341 (46,48%) mesocefale, 1.744 (7,84%) dolichocepale en 5.994 (26,94%) gekruiste types. Als we dat iets simpeler samenvatten waren er 169 (18,74%) brachycefale en 18.079 (81,26%) niet-brachycefale honden.
Als we de onderzoeksgroep uitsplitsen naar rassen zien we de volgende verdeling:
De brachycefale groep omvatte 34 individuele rassen, de mesocefale groep omvatte 169 individuele rassen en de dolichocefale groep omvatte 66 individuele rassen. 
De meest voorkomende brachycefale rassen waren Chihuahua (955, 22,91%), Shih-tzu (795, 19,07%) en Cavalier King Charles Spaniel (435, 10,43%). 
De meest voorkomende mesocefale rassen waren Labrador Retriever (1462, 14,14%), Staffordshire Bull Terrier (1304, 12,61%) en Jack Russell Terrier (1190, 11,51%). 
De meest voorkomende dolichocephalische rassen waren Duitse herdershond (546, 31,31%), windhond (149, 8,54%) en Whippet (117, 6,71%). 
De meest voorkomende kruisingen waren willekeurige kruisingen (geen designerhonden) (4699, 78,4%), Cockapoo (478, 7,97%) en Labradoodle (175, 2,92%).

De risico’s zoals die nu bekend zijn weerspiegelen weliswaar de verbanden met het brachycefale type maar zo simpel als dit lijkt, mag het niet worden aangenomen. De risico’s houden namelijk niet alleen maar verband met de schedelvorm maar kunnen ook gelinkt worden aan bijvoorbeeld andere fysieke kenmerken die verband houden met brachycefalie, er kan verband zijn met specifieke genetische aanleg in rassen of met specifieke levensstijlen die kunnen verschillen tussen brachycefale rassen en andere hondentypes. En dat kan domweg komen doordat mensen voorkeuren hebben voor een hondentype en daarnaast vaak ook voor een specifieke levensstijl.

Het is opvallend dat de stijgende populariteit van de Mopshond, de Franse en de Engelse Bulldog de basis waren voor de groeiende bezorgdheid over gezondheidsproblemen bij brachycefale honden. De indruk ontstaat hierdoor dat deze drie rassen ook de meest populaire rassen zijn in deze groep. Maar dat bleek niet te kloppen. Hoewel het wel zou kunnen dat de populariteit van deze rassen stijgt was er in elk geval ten tijde van de tellingen (2016) nog sprake van een andere volgorde, waarbij Mops, Franse Bulldog en Engelse Bulldog op respectievelijk plek vier, vijf en acht stond in de populariteitslijsten.

De gevonden aandoeningen bij de brachycefale groep hield weliswaar deels verband met schedelvormen, maar er bleken ook rasgerelateerde zaken te zijn die weliswaar voorkwamen bij de brachycefale groep maar niet met die fysieke kenmerken te maken hadden. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de hartruis bij de Cavaliers, maar ook oorontstekingen, navelbreukjes en anaalklierontstekingen zijn niet aan de schedelvorm gerelateerd.
Verandering van fysieke kenmerken bij brachycefale honden kan natuurlijk zeker zorgen voor een lagere incidentie of ernst bij aandoeningen die aan die kenmerken gelinkt zijn, maar dat gaat voor niet-gerelateerde problemen vanzelfsprekend niet op.
Zo wordt bijvoorbeeld patella luxatie relatief vaak gezien bij de extreem kleine rassen als de Yorkshire terrier, de dwergkees en de chihuahua, terwijl van die drie alleen de laatste een brachycefaal is. Er zijn onderzoeken die suggereren dat de link eerder gezocht zou moeten worden bij verdwerging en niet bij andere fysieke kenmerken.

Schadelijke effecten van de schedelvorm op de gezondheid kunnen worden beïnvloed door een reeks van risicofactoren die zeker niet mogen worden uitgevlakt. Deze factoren kunnen bovendien sterk variëren tussen populaties en rassen. Zo bleek obesitas bij één op de drie brachycefale honden te spelen en hiervan is bekend dat dit een risicofactor is voor het ontwikkelen van Brachycephalic Obstructive Airway Syndrome (BOAS).

Uit andere studies was overigens al gebleken dat meer dan de helft van de honden met BOAS niet wordt aangeboden voor medisch onderzoek omdat men de klinische symptomen als snurken, hijgen weinig uithoudingsvermogen en dergelijke als normaal en “horend bij het ras” ervaren.

De huidige studie benadrukt echter wel degelijk dat de onderzochte groep brachycefale honden wel degelijk van de niet-brachycefale groepen verschilde in veel kenmerken die verband houden met gezondheidsresultaten.

Naast verschillen in leeftijdsverwachting en lichaamsgewicht waren er nog enkele opmerkelijke zaken: de brachycefale dieren worden veel minder vaak gecastreerd. Er was echter ook een duidelijk financieel verschil in de verzekeringen van deze dieren: brachycefale dieren zijn veel duurder als ze verzekerd worden. Het is daarom niet ondenkbaar dat die hogere prijs tot gevolg heeft dat brachycefale dieren minder vaak goed verzekerd zijn en om die reden ook minder vaak gecastreerd worden. De hoogte van de verzekeringspremie kan ook goed meespelen in de bereidheid van eigenaren dieren aan te bieden bij klachten, waar bij onverzekerde dieren wellicht relatief lang gewacht wordt voor er hulp wordt ingeroepen.

Het onderzoek wijst er verder op dat onderzoeken binnen een ras een sterk vertekend beeld kunnen geven. Chihuahua, Shih Tzu, Cavalier King Charles Spaniel, Franse Bulldog en Mopshond vertegenwoordigen bijvoorbeeld 71,87% van alle honden in de brachycefale onderzoeksgroep, maar de resultaten van deze groep toepassen op alle brachycefale rassen zou volstrekt onterecht zijn. Kenmerken van grotere brachycefale rassen die veel minder vaak voorkomen hoeven niet van toepassing te zijn op de kleinere rassen en omgekeerd.

Er moet dus veel specifieker gekeken worden per ras in plaats van alle resultaten op een bepaald schedeltype toe te passen.