• Fikkie een slechte naam geven: retoriek in medische literatuur over bijtincidenten
Leestijd
5 minuten
Tot nu toe gelezen

Fikkie een slechte naam geven: retoriek in medische literatuur over bijtincidenten

Thu, 11/09/2017 - 12:01

Hoe accuraat zijn de meldingen door gezondheidsprofessionals, artsen en verpleegkundigen over hondenbeten, waar het niet-medische zaken betreft? Zaken als het ras, of het gedrag van de hond?

Nauwelijks accuraat, zo concluderen onderzoekers van de Universiteit van Boston op basis van literatuuronderzoek tussen 1966 en 2015.  Er bleek veelvuldig verkeerde informatie over de interactie tussen mens en hond te zijn, maar ook feitelijke fouten waar het de oorzaken en rassen zelf betrof. 


Dit artikel is een premium-artikel,beschikbaar voor abonnee's van ons blad en website-abonnee's. Het vervolg van dit artikel kunnen abonnees lezen.

Wilt u toegang, kijk dan hier voor de mogelijkheden


 


De discussie, en de resultaten, worden vertroebeld door de emotie, overdrijvingen van derden of de auteurs van onderzoeken zelf, verkeerd begrip etc. Oftewel, door het onderwerp als sociaal probleem te zien, aldus de onderzoekers, zorgen deze fouten, en de retorische verhalen daarna, voor het verkeerd interpreteren van het karakter van honden en worden de feitelijke risico's van hondenbeten overschat.

De auteurs van dit onderzoek lazen elke publicatie in het genoemde tijdsbestek op PubMed waarin hondenbeet, hondenaanval, verwonding door honden of dood door hondenaanval voorkwam. En dat in publicaties over de hele westerse wereld.

Generaliseren

Snel bleek dat -hoewel sommige artikelen al direct alle honden op een hoop gooien (generaliseren)- er vooral sprake is van het generaliseren van de zogenaamde "bad breeds", de gevaarlijke rassen.  Ondanks dat de American Veterinary Medical Association’s Task Force on Canine Aggression and Human–Canine Interactions in 2001 al meldde dat focussen op een ras als de oorzaak van een hondenbeet nergens op gebaseerd is. 
Dit soort "breed-blaming" gebeurt wanneer auteurs van onderzoeken inderdaad generaliseren zonder met voldoende bewijs te komen, en dan stellen dat bepaalde rassen vaker dan andere verantwoordelijk zijn voor bijtincidenten. Veel auteurs hebben het over hoogrisico-rassen, maar ondersteunen dit nauwelijks met bewijs. Uiteraard is het de pitbull, de pitbull terrier of de kruisingen die regelmatig voorbij komt, maar ook de Duitse herder, Rottweiler, ChowChow, en zelfs de poedel worden als veelvuldige daders aangemerkt door auteurs van onderzoeken. Vooral de pitbull, geen erkend ras, is lastig, want door auteurs worden ze wel als "echt" ras neergezet.

En dan het relatieve aantal bijtincidenten. Vaak wordt dat als hoger gezien voor die risicorassen. Maar wacht even, opnieuw is het de The American Veterinary Medical Association Task Force on Canine Aggression and Human– Canine Interactions die stelt dat dit soort risicoanalyse zelden betrouwbaar is omdat er meestal geen betrouwbare informatie over het echte ras van de hond is. (Let op, we spreken hier over de wetenschappelijke literatuur over hondenbeten, niet over krantenartikelen). Zo melden Dwyer, Douglas en Van As bijvoorbeeld (2007) dat Pit Bull terriers en Duitse herders de meest voorkomende rassen zijn die kinderen bijten, maar slechts 1% van de door hun gecontroleerde bijtincidenten toont een aanval door deze rassen, een percentage veel te klein om dit soort conclusies te trekken. Ook het onderzoek van Kasbekar uit 2013, waarin de Stafford de schuld krijgt, heeft veel te lage aantallen incidenten met vermelding van het ras om dergelijke conclusies eenduidig te kunnen trekken. En dan is er nog het slachtoffer -of zijn familie - dat vaak (tenzij het een eigen hond is) het ras dat heeft aangevallen niet of nauwelijks kan benoemen. Ook de medische rapporten zijn wat dat betreft onbetrouwbaar, opnieuw doordat al te vaak het ras onvoldoende duidelijk benoemd is, of simpelweg onbetrouwbaar door gebrek aan kennis van slachtoffer of medisch professional.

Catastrofisering

Deze term staat voor het overdrijven van het gebeuren door het slachtoffer, omdat hij in ieder geval een traumatisch incident heeft meegemaakt en daardoor het  gebeurde veel erger voorstelt dan wat er daadwerkelijk aan de hand is. Dat gebeurt ook in de wetenschappelijke literatuur, waarin hyperbolische (gezwollen) taal wordt gebruikt. Bijvoorbeeld door aanvallen van honden als "extreem veel voorkomend" te beschrijven, terwijl dat geen concrete term is. In de wetenschappelijke literatuur variëren de frequenties van het aantal bijtincidenten ook enorm, de hoogste -wel veel geciteerde- is 4,5 miljoen bijtincidenten per jaar in de VS alleen. Maar dat is gebaseerd op een door slachtoffers of familie zelf ingevulde vragenlijst, met "bent u of een familielid de afgelopen 12 maanden wel eens door een hond gebeten"-vraag.  "En dat bekijkend" zeggen deze auteurs "betekent dat 93% van alle honden in de VS het afgelopen jaar niemand gebeten heeft". Kijken we naar het aantal gevallen dat ziekenhuisbezoek noodzakelijk maakt, heeft 98% van de Amerikaanse honden geen groot bijtincident veroorzaakt. Maar juist taalgebruik en teksten die dit soort zaken niet noemen, zorgen snel voor opwinding en woede bij het grote publiek. "4,5 miljoen hondenbeten" klinkt enorm, "2% van de honden heeft zo gebeten dat iemand naar de dokter moest" klinkt veel minder spannend. En meer uitspraken raken zo uit hun verband, de "enorme epidemische toename van hondenbeten" (Harris 1974)  baseert zich op weinig betrouwbare cijfers uit New York alleen, maar het effect ijlt lang na, en dringt nog steeds in medische literatuur door. Andere terminologie die nauwelijks gebaseerd is op daadwerkelijke feiten zijn "substantial", "underestimated" etc, iets wat ook regelmatig in de wetenschappelijke literatuur wordt weergegeven.

En zo geven de auteurs meer voorbeelden van wetenschappelijke teksten die -kijkend naar de echte feiten- een scheef beeld geven. " In addition to catastrophizing the medical impact of dog bites, HHCPs catastrophize their economic impact, characterized as “immense” by one author (Kaye, Belz, & Kirschner, 2009) and “staggering” by another (Foster & Hudson, 2015) (…) At face value, and without dismissing the actual costs incurred, these are unreasonable statements given the prevalence and costs of major illnesses such as heart disease, diabetes, cancer, or mental illness."

Demonisering

Het in stand houden van stereotypen en mythes, de slechte soort, geldt als demonisering. Bij bepaalde rassen een veel voorkomend probleem. "Medical articles demonize some breeds of dogs by depicting them as “genetically mean” (Borud & Friedman, 2000) or having a “genetic predisposition” toward growling, snarling, snapping, and biting (Abrahamian, 2000). For example, breeds such as German Shepherd dogs or Rottweilers allegedly have a “killer instinct” (Collins, 1976), are “ferocious in disposition” (Miller, Copass, Johansen, & Winn, 1993), or are “notoriously vicious” (e.g., Calkins, Bensard, Patrick, & Karrer, 2001)."  Maar, zo zeggen de auteurs, het ligt anders "Contrary to these depictions, research on snarling, snapping, and biting behavior in dogs suggests that genetics (as opposed to presumed breed) and environment are inextricably intertwined (Miklosi, 2015). "

Ook de plotselinge uitval zonder aanleiding komt vaak voor in de wetenschappelijke literatuur. Maar een uitval zonder aanleiding is bijzonder zeldzaam bij honden, en "unprovoked" is dan ook veel vaker het gevolg van de onkunde van het slachtoffer of de omstanders om de reden voor de uitval te herkennen. " Such mischaracterizations spring from a lack of understanding of how much occurs in the human–dog space that can frighten or challenge a dog, even if the human does not directly touch the dog or his or her food.". Ook het omschrijven van een hondenbeet, zowel klein als ernstig, als "aanval" demoniseert de hond of het ras.

Uit het literatuuronderzoek -zo concluderen de onderzoekers- blijkt dan ook dat misinformatie over hondengedrag, ras en mens-hond relaties, een negatief effect heeft op hoe de lezers kijken naar honden en hun gedrag. De honden worden negatief geframed omdat zelfs wetenschappers zich verlaten op informatie uit een sensatiezoekende hoek. Volgens de onderzoekers is er een patroon te zien waarop zowel wetenschappers als leken het wantrouwen jegens (bepaalde) hondenrassen verhogen, gebaseerd op verkeerde informatie en interpretatie. En zo wordt het overdreven gevaar langzaam als de waarheid gezien. Met als gevolg, sociale onrust, een oproep aan de autoriteiten om in te grijpen, en de drang bij mensen om ook anderen van dit standpunt te overtuigen. Dat de media dit gedrag vertonen begrijpen de auteurs, maar zeker in wetenschappelijke artikelen is dit hoogst onwenselijk, omdat er een (valse) wetenschappelijke basis wordt gelegd voor paniek en angst, en overheden zich op diezelfde feitelijk onjuist informatie richten om maatregelen te kunnen nemen. "Our findings call for HHCPs to exercise greater diligence when writing about dog bites. It seems prudent for these authors to curtail discussion of nonclinical issues related to dogs or, when discussing them, to consult experts in animal behavior, ethology, and anthrozoology if they themselves do not have sufficient expertise in these areas."
We moeten -aldus de auteurs- hondenbeten zeker niet bagatelliseren, maar wanneer mensen uit andere beroepsgroepen (de medische professionals) schrijven over hondenbeten, laten ze zich dan wel correct laten voorlichten door experts.  "When writing about the nonclinical aspects of dog bites, HHCPs should resist unfounded characterizations of dogs, either from the media or from the literature of their colleagues, and take into account instead the ever-expanding compendium of expert knowledge available on the nature of companion dogs and the human–canine relationship. "

bron

Defaming Rover: Error-Based Latent Rhetoric in the Medical Literature on Dog Bi…